Toespraak Rem Koolhaas
Ik ben bedolven onder lof en daar kan ik niet echt goed tegen, maar bij een prijs hoort een dankwoord en dat heb ik in dit geval ook geschreven. Ik heb daarin niet stilgestaan bij alles wat ík bereikt heb, ik sta ook niet stil bij alles wat we gedaan hebben, maar ik beschouw het leven als een mengsel van toeval en opzet en ik heb eigenlijk een inventarisatie gemaakt van alles waarmee ik geluk gehad heb. Met andere woorden, alles wat me vanzelf in de schoot viel en waarvan ik gebruik gemaakt heb om uiteindelijk dit op te bouwen.
Voor u staat een gelukkig iemand, die veel geluk gehad heeft in zijn leven.
Dit is een dankwoord, het dankwoord gaat over toeval en opzet. Vanavond dank ik vooral het toeval.
Het toeval dat ik in de oorlog werd geboren, want dat betekende per definitie een avontuurlijke jeugd. Een jeugd tussen ruïnes en opbouw, chaos en planning, extreem optimisme na een zwart gat van pessimisme.
Ik dank het toeval dat ik ter wereld kwam in een familie met een voorbeeldig respect voor de verbeelding in al zijn manifestaties en die de moeite nam dit op ons over te dragen. Ik dank het toeval dat uitgerekend deze familie mij naar Indonesië mee nam in ’52 en me daar in het diepe gooide in een euforie van een nieuw uitgevonden land, een nieuwe taal en een nieuwe identiteit. Een besmettelijke euforie die het begin werd van mijn eigen onafhankelijkheid.
Ik dank het toeval dat ik op mijn negende met Soekarno heb gebarbecued, charisma onderging en macht leerde kennen. Ik dank het toeval dat ik daardoor vroeg wist dat er andere werelden waren, andere geuren, goden, kleuren en wolken, systemen en lijnen en ik heb daardoor evenveel affiniteit met de stijl van Mondriaan als het gekrioel van de batik, nog steeds.
Ik dank het toeval dat ik als product van de sixties een super ambitieus onderwijs kon genieten denk ik achteraf: Latijn, Grieks, Frans, Duits, Engels, Nederlands, wis-, schei-, natuurkunde, biologie en geschiedenis, en toch onderdeel werd van die generatie, die eenmaal opgeleid, aan alles begon te sleutelen en de helft afbrak.
Ik dank het toeval dat ik als een soort toeristische zelig in Parijs was in mei ’68 en in Praag in september toen de Russen binnenvielen: de hele spagaat tussen de creatieve en ideologische overmacht geïllustreerd in één zomer.
Ik dank oprecht het toeval dat ik journalist werd precies op het moment dat de samenleving letterlijk open lang. Dat Sandberg, Armando, Vinkenoog, Duyns, Hilterman en Hofland onderdeel van het dagelijks leven leken. Passolini, Fassbinder en Polanski toegankelijk waren voor hun fans en Fellini, Le Corbusier en Wijdeveld zich als onderwerp leenden. Of ze het wilden of niet, of ze het wisten of niet, ze werden onderdeel van mijn DNA, opgeslagen in de onverzadigbare spons van mijn hersens.
Ik dank het toeval dat ik naar London gestuurd werd op het moment dat het daar maximaal swingde, en dat ik doorkon naar Amerika op het moment dat het maximaal gistte en radicaliseerde. Ik dank het toeval dat ik in ’72 daar was: het World Trade Center was net voltooid, als een sprankelende verwelkoming, de Concorde vloog voor het eerst over en dat Amerika was tegelijkertijd het rijk van Richard Nixon en het domein van Michel Foucault. Dalí en Warhol liepen er rond in het wild en waren niet zuinig met hun gezelschap.
Ik dank het toeval — en dit is heel belangrijk — dat ik architect werd precies op het moment dat de computer een tsunami van verandering ontketende, ook in mijn vak, met meer effect dan alle voorgaande revoluties in de tweeduizendjarige geschiedenis bij elkaar.
Ik dank het toeval dat de neoliberalisme en de globalisering de wereld openbraken goedschiks of kwaadschiks, een godsdienst van geld installeerde, waardoor ons specialisme — wij architecten zijn expert in verandering en in conservatie — een nieuwe urgentie, dus geloofwaardigheid kregen. Ineens konden we overal werken, in Rusland, China en Qatar. Landen die de Nederlandse perfectie niet kunnen evenaren, maar waar mannen en vrouwen uit alle macht zich inspannen om zoveel mogelijk levens positief te beïnvloeden.
Ik dank ook het toeval dat deze schier eindeloze expansie, thuis, hier, samen viel met een nog mooier experiment, de heruitvinding van Europa. Een groot verhaal op de drempel waarvan we allemaal onderdeel zijn. Een groot verhaal uitgerekend op het moment dat we niet meer in grote verhalen geloven. Dat we grote verhalen niet meer zo zien zitten. En voor mij blijft Europa een fascinerende vlucht vooruit waarvoor onze politieke klasse nu, tijdelijk hoop ik, even terugdeinst.
Ik dank het toeval dat ik vrienden heb die allemaal functioneren als broodnodige excursies buiten de architectuur: schrijvers, curators, geleerden, ontwerpers, filmmakers, politici, boekenmakers, ingenieurs en journalisten. Ik heb met opzet samengewerkt met al mijn vrienden. Zij allemaal konden iets wat ik niet kon, of samen durfden we dingen, namen we risico’s die we alleen nooit zouden nemen. Hermans heeft ooit gezegd dat een held iemand is die straffeloos onvoorzichtig geweest is. Dankzij mijn vrienden ben ik af en toe straffeloos onvoorzichtig geweest.
Ik dank het toeval dat ik een allergie heb tegen ‘het ik’ en daarom heb ik vijf partners en driehonderd medewerkers met 49 nationaliteiten. Wij zijn een productieve mini-VN en weerleggen dagelijks Europa’s dwaze weerstand tegen immigratie.
Ik dank het toeval, maar misschien is dat niet helemaal toeval, dat ik vanaf mijn moeder door intelligente, beschaafde en genereuze vrouwen ben grootgebracht. Door een gelanceerd en de tweede ontplooid. Tenslotte, dank ik het toeval dat ik als Nederlander geboren ben en dat ik af en toe voor het Nederlandse regime mag werken. En ik denk dat ik daarom waarschijnlijk deze prachtige prijs, waar ik intens dankbaar voor ben, in ontvangst mag nemen.