Toespraak Michel van der Aa
Ridderzaal, 26 oktober 2015
Koninklijke hoogheid, geachte minister, voorzitter van de jury, leden van de jury, familie, vrienden en collega’s. Hartelijk dank voor uw aanwezigheid op dit feestelijke moment in mijn leven.
Een oeuvreprijs, een staatsprijs nog wel. Ik voel me enorm vereerd, en het is ook een beetje onwerkelijk. Ik ben niet zo goed in het terugkijken, of stilstaan en rondkijken. Bij het maken van een nieuw werk heb ik dezelfde onzekerheden als 20 jaar geleden. Alsof ik achterwaarts een heuvel op ren in een landschap van M.C. Escher. Eeuwig klimmend, altijd in beweging tussen de dimensies.
Zodra een stuk af is ben ik al weer met mijn hoofd bij een volgend project. Eigenlijk overlappen de projecten continue. Dus terwijl ik achterwaarts de heuvel op ren zie ik mijn alter ego’s andere bergen bestormen. En ik wil in al die werelden en tijden tegelijk zijn.
Mijn stukken ontstaan vaak als op het eerste gezicht onuitvoerbare fantasieën waarbij de inhoud gaandeweg wordt bepaald en waarvoor de techniek parallel wordt ontwikkeld. Dit brengt met zich mee dat het heel lastig is om op voorhand al volledig te weten welke kant het op zal gaan.
Het prijzengeld wil ik dan ook gaan gebruiken om in alle vrijheid twee avontuurlijke projecten te gaan ontwikkelen. Dankzij deze prijs kan ik het me veroorloven eerst onderzoek te doen, een librettist een opdracht te geven, en nieuwe technieken uit te proberen. Dit proces kan plaatsvinden zonder concrete opdrachtgevers of verstikkende deadlines. Het geeft mij lucht en de artistieke vrijheid om iets te ontwikkelen waar in een normale opdrachtsituatie geen ruimte voor is.
Een van deze projecten is een nieuwe samenwerking met de Australische zangeres Kate Miller-Heidke. We willen een avondvullend, genre-vrij muziektheater werk maken waarin gesproken woord gecombineerd wordt met songs en waarbij enscenering en film elkaar aanvullen en versterken. Muziek die vrij beweegt tussen abstract, klassiek en pop.
Het tweede project dat ik met het prijzengeld in de steigers wil zetten is mijn volgende grote opera. Een sciencefiction opera waarvoor mijn ideeën nog zó grillig zijn dat ik ze vooralsnog niet voor u durf uit te spreken.
Bergen beklim je nooit alleen. Ik wil graag mijn ouders, mijn zus, en de rest van de familie bedanken. Maaike, mijn briljante vrouw en soulmate.
Mijn compositieleraren aan het Koninklijk Conservatorium; Roderik de Man, Gilius van Bergeijk, Diderik Wagenaar, en Louis Andriessen.
Mijn stukken zouden niet gespeeld worden zonder programmeurs en intendanten die in mijn werk geloven en op sleutelmomenten hun nek uitstaken; Henk Heuvelmans, Pierre Audi, André Hebbelinck, Willem Hering, Micha Hamel, Reinhold Dusella, Angela Dixon, Serge Dorny, John Berry, Kees Vlaardingerbroek, Maarten van Boven, en vele anderen.
En ik wil de jury bedanken voor deze enorme eer.
Voor het schrijven van dit dankwoord heb ik nagedacht over welke momenten in mijn leven mij artistiek gevormd hebben, en wie de personen waren die mijn carrière momentum hebben gegeven. Hiervoor moeten we vijf stappen door de tijd maken.
– 1
Mijn ouders hadden eind jaren zeventig een Jeugdoperette gezelschap in Schoorl, het Noord-Hollandse dorp waar ik opgroeide. Ik zong en speelde van mijn 7de tot mijn 11de mee. Eerst als figurant, 3de trol van achteren, en later zong ik als jongenssopraan een hoofdrol in ‘Pablo en de Ezelin’.
Mijn vader arrangeerde de muziek en dirigeerde vanuit het souffleer hokje de uitvoeringen. Mijn moeder maakte met andere vrijwilligers uit het dorp de kostuums. Er was één productie per jaar, maar mijn ouders waren er maanden met een aanstekelijk enthousiasme mee bezig.
De horlogemaker in het dorp maakte in zijn vrije tijd de decors. Mijn vader nam me op een avond mee naar zijn werkruimte. De operette speelde dat jaar in Tirol en de decorbouwer had op een grote houten plaat een besneeuwde berg geschilderd.
Hij liet ons ook een ventilator zien die geel en oranje papieren stroken naar boven blies. Hij schakelde de TL in de ruimte uit en een rode lamp onder de ventilator lichtte de flapperende papieren stroken op. Magie. Opeens was er een levensecht vuur in de ruimte. Mijn vaders ogen schitterden. Die avond is mijn liefde voor het theater geboren.
Ik had als 11-jarige jongen veel last van nachtmerries en slaapwandelen. Ik ging gitaar spelen en mijn nachten werden rustiger. ABBA, mijn favoriete band indertijd, stond op het punt om uit elkaar te gaan. De gedachte aan een leven zonder Agnetha bracht me regelmatig tot tranen, maar gelukkig maakten ook Duran Duran, Talk Talk en Kate Bush nog prachtige platen.
– 2
In 1992 kreeg ik aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag klassiek gitaar les van Antonio Pereira-Arias, zelf een leerling van de grote gitarist Andrès Segovia. De eerste les begon weinig hoopvol; “jouw noten klinken als karton”, maar gaandeweg ontstond er een band en vriendschap.
Hij was een old school romanticus, gewoon spelen wat er stond werd genadeloos afgeserveerd. Hij leerde me voorbij de noten te kijken. En bij hem leerde ik de waarde van het muzikale ritueel. De beginmaten van een stuk eerst met gesloten ogen horen voordat je begint te spelen. Na de laatste les gaf hij me een lange handdruk en zei “denk eraan, de enige vriend die je hebt ben je zelf”. Ik denk dat hij daar mee bedoelde dat je op je eigen kompas moet varen.
– 3
In 1994 volgde ik op aanraden van mijn goede vriend en collega Micha Hamel een zeer intense cursus in Wakefield, Engeland. De ‘International Dance Course for Professional Choreographers and Composers’, onder leiding van choreograaf Lloyd Newson.
Er waren 8 componisten, 8 choreografen en een grote groep dansers en musici. De dag begon voor iedereen met dansles. Want Lloyd Newson vond dat als je als componist voor dans schrijft, dat je dan ook aan den lijve moet voelen hoe muziek zich vertaalt naar beweging.
In de middag werden we in groepjes verdeeld, we kregen een thema en er werd van ons verwacht dat we diezelfde avond een stukje van een paar minuten klaar hadden. Die werden uitgevoerd en vervolgens uitgebreid besproken.
Lloyd leerde ons om bij het maken op onze intuïtie te vertrouwen, en om tot de kern van een idee te komen, “Get rid of the water” noemde hij dat. Het motto van de cursus was “dare to fail”. Falen gebeurde zeker, ik heb die dagen enorme misbaksels gecomponeerd, maar ook een paar stukjes waar ik nu nog trots op ben. Ik heb daar geleerd dat je voor het krijgen van een goed idee geen maanden in een boeddhistische tempel nodig hebt, maar dat je die ook tijdens het tandenpoetsen kunt krijgen.
– 4
De stad New York was een belangrijke plek voor mijn ontwikkeling als regisseur. In 2002 studeerde ik daar aan de Film Academy, en in 2007 deed ik een intense regie cursus bij het Lincoln Centre Theater.
Het was ook de tijd dat ik op de hoogste berg van Woodstock mijn vrouw Maaike Aarts ten huwelijk vroeg. Maaike begrijpt mijn werk als geen ander en is de enige die ik van te voren dingen laat horen en zien. Ze is soms onverbiddelijk, “oh hebben we dat niet al eens eerder gehoord?”, ze heeft altijd gelijk.
In 2003 speelde mijn eerste opera One in Sint-Petersburg, maar de bus met het decor stond vast bij de douane aan de grens. Het zag er naar uit dat we de uitvoeringen moesten uitstellen. In de lobby van ons hotel kwam een energieke man op me af met lange grijzende haren. “Hallo, ik ben Frank van der Weij. Ik begrijp dat er een probleem is met jullie decor. Kan ik ergens mee helpen?”. En voordat ik er erg in had hing hij aan de telefoon aan zorgde hij ervoor dat de spullen onze kant op kwamen.
Ik dacht, die moet ik aan mijn zijde hebben! We werken nu 12 jaar samen. Frank doet de technische productie en zakelijke leiding van mijn muziektheater werken. Maar hij zet zich in op alle fronten. Vorige week reed hij nog in een huurauto die schemerlamp en dit scherm naar Tsjechiê. Frank kan trouwens ook achterwaarts een berg oprennen.
– 5
April 2013. De tweede voorstelling van mijn opera Sunken Garden in het Barbican Centre in Londen. Het werk was de dag ervoor in première gegaan en de 1 en 5 sterren recensies wisselden elkaar af. Er was een vurige discussie, voor en tegenstanders, verwarring. Na afloop werd ik in de catacomben aangesproken door een zeer charismatische vrouw, volledig in het zwart gekleed. Er werd al gefluisterd dat ze misschien zou komen maar daar stond ze dan in levenden lijve voor me. Kate Bush! Een van mijn grootste heldinnen, de muze met dat wilde haar in de blauwgrijze tútú van die poster in mijn tienerkamer.
Ze was zeer complimenteus over de opera en vroeg me of ik zin had om een glas wijn met haar te gaan drinken in het café om de hoek. Toen het gegil in mijn hoofd ophield en mijn hartslag weer onder de 200 slagen per minuut kwam antwoordde ik een zo nonchalant mogelijk ‘that would be nice’. Ons gesprek die avond schoot alle kanten op, de onderwerpen wisselden bij haar pijlsnel, volledig vrij associërend.
Bij het afscheid keek ze me aan met die eeuwig jeugdige, fonkelende ogen en zei ze: “Michel, je bent de schepper van wonderlijke werelden met een unieke logica. Schrijf zo zuiver mogelijk alleen wat je zelf wilt horen en zien. Dat is de enige graadmeter.” Toen omhelsde ze me, verdween in een taxi, en liet mij met een bonkend hart achter. U begrijpt, een staatsprijs is geweldig, maar dit…
De verbindende factor in al deze gebeurtenissen en ontmoetingen is dat je als maker je kwetsbaarheden en onzekerheden moet koesteren. “Dare to fail”, “Get rid of the water”, “Schrijf zo zuiver mogelijk alleen wat je zelf wilt horen en zien”.
En dat zou ik ook de minister en de politiek willen meegeven. Kunst moet ook kwetsbaar, ontregelend en onverkoopbaar kunnen zijn. Er moet ruimte zijn voor experiment en voor falen. Alleen dan betreden we nieuw terrein, verdiepen we onze vocabulaires, en kunnen we het DNA van deze tijd ontwikkelen. Alleen dan eindigen we in een café met Kate Bush.
“Be running up that road,
Be running up that hill,
With no problems.”
Dank u.