Toespraak Marit Törnqvist
Het was 18 juni 2024. Ik zat opgevouwen in een tentje, 2638 km van Amsterdam, ten noorden van de poolcirkel, tussen bergmassieven en gletsjers. In datzelfde tentje zaten mijn man en twee volwassen dochters.
De tocht hierheen was een verjaardagscadeau aan mij. Toen ik 40 jaar geleden op de Rietveld Academie zat zwierf ik elke zomer wekenlang door deze gebieden. In Nederland voelde ik me soms ontworteld. De kunstwereld vond ik vaak benauwend en de ego’s groot. Het deed me goed te voelen dat ik maar een heel klein element was op deze aardbol, als een miertje dat zijn best deed er wat van te maken.
Terwijl we daar zo in die tent zaten, luisterend naar wind en zachte regen, ging opeens mijn telefoon. Dat was raar. Ik had niet verwacht dat ik hier bereik zou hebben. Ik overwoog om niet op te nemen maar mijn nieuwsgierigheid won het.
En ja, toen hoorde ik van de voorzitter van de jury, Marise Voskens, dat ik de Nederlandse Staatsprijs voor de kunsten had gewonnen. De Johannes Vermeerprijs.
Het duurde even voordat tot me doordrong wat dit inhield en om eerlijk te zijn blijft het onwerkelijk. Natuurlijk was (en ben) ik onnoemlijk blij, vereerd.
Ik heb sinds die avond in de tent (en vanavond al helemaal) mijn zelfbeeld een beetje moeten bijstellen. Ik heb me altijd een beetje een eenling gevoeld die soms eigenzinnige keuzes maakte maar om nou te zeggen dat ik overliep van zelfvertrouwen… nee. Ik besef nu dat de vrijheid die ik gekregen heb om mijn intuïtie te volgen en op onverwachte momenten in mijn leven af te slaan, te vertragen, of juist heel hard te rennen, van onschatbare waarde zijn geweest.
Toen ik hoorde dat deze prijs aan mij toegekend werd, gebeurde er van alles met me.
Ik ben niet zo’n terugblikker. Ik vind dat een beetje zonde van mijn tijd. Liever ben ik bezig met iets wat me op dat moment opslurpt.
Maar deze nacht en de dagen die volgden kwam ik terecht in een eindeloze stroom aan herinneringen. Ik zag hoe ik mezelf op de Rietveld Academie verschanste achter een heleboel schildersezels zodat niemand kon zien wat ik aan het schilderen was.
Ik zag een winter in Zweden waarin ik op een visserskrukje bij min 15 ijsaquarellen maakte.
Daarna zag ik mezelf met de 85-jarige Astrid Lindgren in een luchtballon over Stockholm vliegen terwijl we naar het schemerlicht keken.
Ik moest denken aan de kunstacademiestudente die na een lezing in Tokyo naar me toekwam en vroeg: “Hoe teken je gevoel?”
Mooie herinneringen stapelden zich op. Maar ook wel moeilijke. De dagen dat ik me opsloot in mijn kamer in Amsterdam omdat alles wat ik maakte te vlak voelde en ik mijn voordeur niet opendeed als er iemand aanbelde.
Dat en nog veel meer kwam langs terwijl ik als een miertje over de paadjes liep daar tussen de reusachtige massieven boven de poolcirkel.
Nadat ik me door deze tunnel van gedachten begeven had dacht ik aan de kinderen die ik gedurende deze veertig jaar werkend leven heb ontmoet. En vooral aan de kinderen die klem zaten of alles kwijt waren. Als ik één ding geleerd heb in deze jaren is het dat een appel, een boterham en een warme trui niet genoeg zijn voor een kind dat op de bodem van een diepe kuil zit.
Dat iemand muziek voor je maakt, verandert je van iemand die overleeft in iemand die leeft.
Ik denk dat het in 2004 was dat ik me voor het eerst echt realiseerde wat de kracht van kunst kan zijn.
Ik reisde naar Iran.
Ik kende het land op dat moment eigenlijk alleen uit de graphic novel van Marjane Satrapi – Persepolis, waarin ze vanuit haar perspectief als klein meisje de islamitische revolutie beschrijft. Ik heb ze stuk gelezen.
Ik liep door de aankomst- en vertrekhal in Teheran en zag opeens de glazen ruiten met de mensen erachter, de ruiten waar Marjane afscheid nam van haar familie toen ze de vrijheid koos. Ik herkende deze plek van haar tekeningen en kreeg een brok in mijn keel.
Een paar dagen later zat ik tijdens een diner naast een Iraanse vrouw die zich bezighield met kinderliteratuur. Ze heette Zohreh Ghaeni. Ik vroeg haar of ze de boeken van Marjane Satrapi kende. Ik vertelde dat ik zo aangegrepen was op het vliegveld toen ik de glazen wand zag en begreep dat alles uit Satrapis boeken echt waar was. En dat ik maar bleef denken aan Marjanes oom die geëxecuteerd werd in de Evin-gevangenis van Teheran en de kleine Marjane die hem als laatste opzocht voordat hij stierf.
Zohreh keek me aan met donkere ogen. “Marjanes oom werd tegelijk met mijn man geëxecuteerd. Hij zat ook in die gevangenis. En ik ook. Jarenlang. Ik stond al op de dodenlijst.”
Ik viel stil. Het was alsof ik het boek van Satrapi was binnengewandeld.
“In die gevangenis bedacht ik wat ik zou doen als ik het ooit zou overleven. Dan zou ik een project starten voor kinderen met kinderliteratuur. Alleen door het wereldbeeld van de kinderen hier te vergroten kun je dit land veranderen.”
Zohreh en ik lieten elkaar na die dag niet meer los.
Ik raakte diep betrokken bij haar project ‘Read with Me’, dat inmiddels een half miljoen kinderen, waarvan vele in armoede opgroeien, van kinderliteratuur voorziet. Straatkinderen, kinderen die in fabrieken werken, Afghaanse ongedocumenteerde kinderen. Met harde tegenwind, in een land waar het vrije woord amper meer bestaat, strijdt Zohreh voor het kinderboek. Want een boek is voor deze kinderen soms het enige toevluchtsoord dat troost geeft en hoop.
We leven in een genadeloze tijd: de wereld staat in brand en grote delen liggen in puin. Tientallen miljoenen kinderen zijn op de vlucht, op zoek naar een plek waar ze wortel mogen schieten en tot bloei mogen komen. Ik kijk met een combinatie van afschuw en wanhoop naar de politieke ontwikkelingen in Nederland. We hebben een regering die een alsmaar hogere muur om ons land bouwt en duidelijk markeert dat sommige mensen meer waard zijn dan andere. Het is niet meer aan een kind uit te leggen.
De afgelopen jaren heb ik veel mensen op de vlucht ontmoet, ook in Nederland, en op verschillende manieren geprobeerd om ze een stem te geven. Ik heb gezien hoe ze gemangeld werden in asielsystemen en moedwillig in diepe kuilen geduwd werden.
Naar Zohrehs voorbeeld ben ik kinderen die alles kwijt zijn boeken gaan geven. Zij die hier als vluchteling aankomen worden nu verwelkomd met onze verhalen. In hun moedertaal. In de hoop dat ze de gruwelen van oorlog, vervolging en vlucht even kunnen vergeten en hier weer kind mogen zijn.
Toen u mij telefonisch feliciteerde in augustus, minister Bruins, zei u tegen me dat u net als ik doordrongen was van het belang van cultuur in het algemeen, en kinderliteratuur in het bijzonder. Maar vreemd genoeg zei u ook dat u na de komende vier jaar vermoedelijk de meest gehate cultuurminister ooit zal zijn. Het was alsof u bij voorbaat uw excuses aanbood voor wat ons tijdens uw regeerperiode te wachten staat.
Ik snap dat je water bij de wijn moet doen als je in de politiek zit, maar het gaat hier over iets waar geen compromissen mogelijk zijn: het gaat over kinderen. En over de toegankelijkheid van literatuur en het vrije woord voor iedereen.
Mijn hele werkende leven ben ik omringd geweest door mensen die weten wat de helende kracht van kunst kan zijn en die hier compromisloos voor streden en soms zelfs hun levens voor riskeerden. Zij hebben mij gevormd en geïnspireerd tot veel van het werk waar het vandaag over gaat.
Een aantal van die compromisloze strijders zitten hier in de zaal. En ze staan hier vanavond op het podium. Zij zijn de bruggenbouwers in een steeds meer polariserend Nederland.
Maar in plaats van de kracht van de Nederlandse cultuur te omarmen komt het woord ‘kunst’ niet eens voor in het regeerakkoord en de miljoenennota.
U draagt een zware verantwoordelijkheid voor een hele generatie opgroeiende kinderen. Soms denk ik dat niet echt doordringt, of zelfs wordt ontkend, wat het wezenlijk belang van cultuur is, voor iedereen maar al helemaal voor kinderen. Als u werkelijk, wat ik echt wil geloven, doordrongen bent van het belang van kinderliteratuur, literatuur in het algemeen, en het vrije woord, dan zou u de BTW op boeken moeten afschaffen. Onder meer Groot-Brittannië, Ierland en Noorwegen zijn ons voorgegaan. Het mag niet zo zijn dat alleen kinderen met rijke ouders een kinderboek kunnen kopen. Kinderboeken zijn bedoeld voor alle kinderen!
Ik denk dat ik mijn punt nu wel gemaakt heb.
En ik ben niet vergeten dat dit een dankwoord is.
Daarom wil ik u nu heel hartelijk bedanken voor deze prachtige prijs en voor het grote geldbedrag dat ik naar eer en geweten zal gaan besteden. Het zal niet moeilijk worden daar een goede bestemming voor te vinden.
Ik wil de jury uit het diepst van mijn hart bedanken dat ze mij uitkozen als laureaat.
Het juryrapport ontroerde me zeer. Het raakt precies aan de essentie van wat ik al bijna 40 jaar zoek in mijn werk. Daarnaast laat de jury zien dat kinderliteratuur een vanzelfsprekende en volwaardige plaats heeft in de kunstwereld.
Ik hoop dat iedereen die mij de afgelopen 40 jaar wind in de zeilen heeft geblazen of met wat constructieve tegenwind heeft geconfronteerd begrijpt dat ik hen dank. Zonder jullie allen stond ik hier niet. Daarnaast wil ik iedereen bedanken die deze avond nu al onvergetelijk heeft gemaakt.
Eén iemand bedank ik met naam. Ad, mijn man. Dat je me 30 jaar lang risico’s hebt laten nemen en laten wegvliegen, moed hebt ingesproken en een veilige haven hebt geboden.
Ik eindig dit dankwoord in een aardbevingsgebied.
In 2018 reisde ik naar de grens tussen Iran en Irak, naar Sarpol e Zahab. De stad lag in puin na een aardbeving. Alle mensen waren hun huizen kwijt en woonden nu in tenten. 60 kinderen hadden hun beide ouders verloren.
Ik had mijn boek Het gelukkige eiland bij me.
In een containerbibliotheek las ik het verhaal voor. Ik vertelde over het meisje dat een lange tocht over zee maakt op zoek naar haar gelukkige eiland.
Daarna gingen de kinderen tekenen. Ik deelde grote vellen uit met daarop door mij geschilderde kale eilanden.
Tussen de ruïnes van hun verwoeste stad bouwden de kinderen op papier hun wereld weer op. Ze tekenden huizen en gastverblijven, bootjes en glijbanen, scholen en winkels. En bibliotheken.
Eén jongen van een jaar of 12 kwam naar me toe en begon te vertellen.
Hij vertelde dat ze alles kwijt waren, de kinderen van Sarpol. Maar dat hij elke dag naar de containerbibliotheek ging. Dat hij door de boeken overal kon zijn en alles kon meemaken.
Dat lezen voor hem de redding was.
Het verschil tussen alles en niets.
Marit Törnqvist, 4 november 2024